Op 26 juli 1906 wordt in Dordrecht Everhardus Roelof Eef Ruisch geboren. Hij is de zoon van Hendrikus Christiaan Wilhelm Ruisch en Anna Alberdina Ruisch. De voetballer kan dan nog niet vermoeden dat hij zo'n twintig jaar later zijn debuut zou maken in het Nederlands elftal. Tegen een bal trappen kan de middenvelder (oftewel binnenspeler) als geen ander. Hij doet het prima bij DFC en heeft zich al snel in de kijker gespeeld van de bondscoach.
Op 28 maart 1926 mag Oranje in het Oude Stadion in Amsterdam aantreden tegen Zwitserland. Bondscoach Bob Glendenning begint met twee spelers van Feyenoord in de basis: Puck van Heel en Kees Pijl. Wim Tap van ADO mag ook starten, net als bijvoorbeeld Ajacied Dolf van Kol. De minst ervaren voetballer is Eef Ruisch. Hij is negentien jaar en acht maanden oud als hij als jonkie van DFC de kans krijgt tegen de Zwitsers. Geen van zijn tien ploeggenoten is op dat moment zo jong als hij. Reden genoeg om zenuwachtig te zijn, dus.
De tiener doorstaat zijn vuurdoop met verve. Dertigduizend toeschouwers zien hoe Ruisch en zijn medespelers geen enkele genade hebben met Zwitserland. Voor rust staat het al 4-0. Pijn scoort in de derde minuut. Dan, in de 28ste minuut, is het de beurt aan Ruisch. Niemand kan hem stoppen: 2-0. Evert van Linge zet vier minuten later vanaf elf meter de 3-0 op het bord. Na de 4-0 van Ruisch weten de supporters genoeg: deze oefenzege is in de pocket. De 5-0 van Jan Gielens vier minuten voor tijd doet er dan niet meer toe.
De Dordtenaar geeft later in interviews toe dat het maken van twee goals tegen Zwitserland één van zijn hoogtepunten is in zijn carrière. Een andere is het maken van twee mooie doelpunten, één keer tegen HFC uit Haarlem en éénmaal in de bekerfinale tegen PSV. Daarover zegt Ruisch op 22 januari 1953 in Sportief het volgende.
"Tweemaal in mijn loopbaan heb ik meegemaakt dat de gepasseerde doelman hulde bracht aan de maker. Dat zullen dan wel mijn mooiste doelpunten zijn geweest! De eerste maal gebeurde dit in de wedstrijd tussen DFC-HFC, zo omstreeks de jaren 1925-'28. Gejus van der Meulen stond bij HFC onder de lat en weerde zich geducht. Het was al ver in de tweede helft toen ik met de rug naar het doel staande scherp omhalend in de uiterste hoek kon scoren. Van der Meulen zag zich gepasseerd, maar applaudisseerde voor het doelpunt, eer hij de bal uit het net haalde. Een staaltje, tekenend voor de sportiviteit van de tegenstander."
In de bekerfinale van 1932 tussen DFC en PSV won eerstgenoemde na verlenging met 5-4. Ruisch was captain en kreeg de beker overhandigd. "Toen, even voor het verstrijken van de vierde 7,5 minuut verlenging, maakte Sjef van Run een klein foutje. Ik was er als de kippen bij en peerde met mijn laatste krachten de bal in een hoek. Wat er daarna gebeurde, weet ik niet precies meer. Het onpartijdige publiek stroomde het veld op. Ik zelf had het gevoel als het hele veld op me neerdaalde. Het was een pracht moment voor me, toen ik later als captain van de ploeg de beker mijn knuist ingedrukt kreeg. Kunt U zich indenken dat we dorstig waren en dat er 's avonds in Tilburg 'wat te doen' was ."
Op 24 oktober 1976 overlijdt Ruisch in Dordrecht, ruim vijftig jaar na zijn laatste interland.Hij komt tussen die 28 maart 1926 en 11 maart 1928 nog zes keer in actie, maar scoren doet hij nooit. Op zijn palmares staan wel mooie potjes, namelijk die tegen Duitsland (drie keer) en België (eveneens drie keer). Hij zal na zijn sterven herinnerd worden vanwege de bekerfinale tegen PSV, maar ook zeker vooral zijn eerste interland, op 28 maart 1926.