Fallas
Ik heb geen vliegschaamte. Ik hou van de trein, maar waar de verbinding te traag en/of te duur is, stap ik zonder moeite in één van de kisten die op Schiphol vertrekken. Wat ik dan wél zonde vind: alleen doen waar je voor gekomen bent en meteen weer terugvliegen. Tuurlijk, als het werk je ertoe noopt is het niet anders, maar in sommige gevallen zijn journalisten ook wat rechtlijnige types. Real Madrid – Ajax meepakken en dan om 7:00 de volgende ochtend op Barajas staan om terug naar de polder te razen. Kan, maar er zijn leukere opties.
De dag na de sensationele victorie van Ajax in het Bernabéu vind ik mezelf terug in een turbotrein van de Spaanse hoofdstad naar Valencia. Nog nooit geweest, en het volksfeest Fallas zou aan het eind van de week beginnen. Van voetbal was nog geen sprake. Valencia speelde wel in de Europa League, maar het was nog maar de vraag of Los Che de volgende ronde zouden halen – en of ze dan ook net die avond thuis zouden spelen. Voor één keer ging het echt niet om het voetbal. Valencia is schitterend. Een fraai park dat van de stad naar de rand loopt, met een mooi futuristisch museum, oubollige eettentjes waar je paella hebt liggen (met konijn – als er in Valencia vis in je paella zit moet je in een ander restaurant gaan eten want dan zit je in een toeristentent).
En Fallas dus, een soort carnaval. Om een of andere idiote reden hebben de inwoners in al hun wijsheid besloten om op klaarlichte dag siervuurwerk af te gaan steken, waar je dus geen steek van ziet. De centrale pleinen staan en zitten desondanks zo vol dat er geen doorkomen aan is. Pech voor wie naar de markthal wil om alle natuurlijke voedselbronnen van deze mooie regio eens te proeven, maar ach, het is hier nog wel even open. Veel tijd is er niet, want het voetbal is er toch weer tussen gekropen.
Honderd meter hoog
Valencia speelt thuis tegen Krasnodar en wie dat niet cultureel verantwoord vindt is een snob, of stekeblind. Het iconische Mestalla is gelegen op loopafstand van het stadscentrum en heeft zijn eigen dynamiek. Na een ronde om het reusachtige stadion kun je aanschuiven in één van een paar dozijn aan bijna identieke barretjes. Ingericht met sjaaltjes van de club, een sobere eetkaart met broodjes en drank tegen bodemprijzen. Wat zou je nog meer nodig moeten hebben? Alles is hier aanwezig om je de illusie te geven van een Europese topclub .
Behalve.. het publiek. Mestalla telt vanavond slechts 37.000 toeschouwers, een derde blijft dus leeg. Spaanse clubs lijken niet te snappen dat hoge kaartprijzen de mensen wegjagen. Het goedkoopste ticket in de tent is 37 euro en dat is waar ik voor gekozen heb. Niet om de prijs of de sfeer – die is deze avond nergens echt top, behalve in het uitverkochte ultragedeelte. Nee, Mestalla staat bekend om hoe hoog het is. Ik wil dan ook maar meteen op de allerhoogste rij in het stadion zitten. Geen spijt.
Want: Jezus wat is dit hoog. Een eindeloze reeks trappen, en dan eenmaal in het vak nog een aantal rijen omhoog, je moet echt flink omhoog met je been om een rij hoger te komen. Moet je even plassen? Pech gehad, je kan alle trappen weer af en terug op. Deze club heeft een vleermuis in het logo, nog van ver voordat een zo’n rotbeest ons hele voetbal platlegde, je zit hier zo hoog dat je je kunt voorstellen dat ze zo tegen je aanvliegen. Zonder microscoop kan ik net zien dat Valencia hier de heenwedstrijd met 2-1 van Krasnodar wint. De lente is begonnen, de wedstrijd gewonnen en de Fallas komen eraan. Het kan slechter.