"Als speler van FC Utrecht kwam ik in 2010 in beeld bij de Indonesische voetbalbond. Twintig was ik. Ik denk dat ze gewoon zijn gaan struinen op internet, op zoek naar spelers van Indonesische komaf. Ze vroegen of ik wilde meedoen aan een charitywedstrijd. Konden ze gelijk zien wat voor vlees ze in de kuip hadden. Ik kon niet, had verplichtingen bij Utrecht. Anderhalf jaar later werd ik uitgenodigd voor Jong Indonesië. Toen ben ik wel gegaan."
"Het was een avontuur op zich. De beleving van de mensen, de media-aandacht, de bomvolle stadions, het immens grote Jakarta, het overviel me volkomen. Al vrij snel werd ik gepolst of ik niet voor Indonesië wilde uitkomen. Dat konden ze wel voor mij regelen, zeiden ze. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Ik had weliswaar Nederlandse jeugdinterlands achter mijn naam, maar ik wist ook wel dat ik Oranje nooit zou halen."
Cultuur
"Via deze weg zou ik wel internationale toernooien kunnen spelen. Met een land waar ook een deel van mijn roots liggen. Dat was voor mij misschien wel nóg mooier. Ik heb mijn jawoord gegeven. Jakarta is een wereldstad. Een stad met twintig miljoen inwoners. De mensen leven er in de fast lane. Maar toch had het leven daar iets vertrouwds."
"Ik herkende bepaalde gewoontes, gewoontes die ik in Amsterdam niet altijd kon plaatsen. Ik dacht: hé, dít ben ik ook, dít is ook mijn cultuur. Zoals? Nou, dat op de grond eten bijvoorbeeld. Al staat er een prachtige eettafel in een kamer, de mensen eten meestal op de grond. Dat herkende ik van thuis, van opa en oma Lilipaly. Daar zaten we altijd met zijn allen op de grond te eten. Als het maar gezellig was. Er werd veel gelachen."


