Fernando José Torres Sanz kwam er op 20 maart 1984 ter wereld, als zoon van mensen die als zovelen hun kinderen niet in de grote stad wilden laten opgroeien, maar toch in de buurt van Madrid huisvesting zochten. Torres groeide op met het oppermachtige Real Madrid van Leo Beenhakker. De mensen in Fuenlabrada gingen met de metro naar Madrid om Hugo Sanchéz de meest prachtige dingen te zien doen.
Onder druk maakte de kleine Fernando twee gewaagde keuzes. Hij ging desgevraagd op doel staan en hij liet zich door zijn opa meenemen naar het Vicente Calderon, de thuisbasis van Atlético Madrid. Zijn keuze voor de handschoenen kon hij vrij snel ongedaan maken, maar Atléti bleef voor eeuwig. Andere clubs konden proberen wat ze wilden(Raúl werd door Real uit de jeugdopleiding van de Colchoneros gekaapt), Torres hoorde voor het leven bij Atleti. Niet dat het voor een puber zo slecht toeven was aan de Manzanares in de jaren ’90.
Oké, het Europese succes dat bij die club uit de stadswijk Chamartin zo vanzelfsprekend was hield zich altijd verre van het Calderón, maar de twaalfjarige Torres zag als jeugdspeler van Atléti hoe de hoofdmacht in 1996 onder Radomir Antic vanuit het niets La Liga en de Copa del Rey won. Het werd moeilijker naarmate Torres dichterbij de hoofdmacht kwam: in 2000 volgde zelfs degradatie waardoor de trotse spits zijn clubkleuren in de Segunda División moest verdedigen. De man die zou uitgroeien tot ’s werelds meest gevreesde spits draafde aanvankelijk over de akkers van Racing Ferrol, Badajoz en Poli Ejido.
Atletico groeide, maar Torres groeide harder. De aanvaller kon het niet over zijn hart verkrijgen om voor een andere Spaanse club te spelen, om in het Vicente Calderon een ander shirt te dragen. Daardoor ging hij naar Liverpool. Aan de banken van de Mersey werd hij een held, een spits die over de hele wereld gevreesd werd. Wie herinnert zich niet meer de winnende goal in de EK-finale van 2008, waar hij Philipp Lahm op indrukwekkende wijze overvleugelt voordat hij besluit met een koel stiftje over Jens Lehmann? Torres zette de Premier League op zijn kop, maar Liverpool kon nooit constant presteren.
Uiteindelijk zakte Liverpool in en om te voorkomen dat Torres harder in zou zakken ging hij naar Chelsea. Hij ging naar AC Milan. Nergens werd hij een daverend succes – in Londense dienst spekte hij zijn prijzenkast flink, maar zelden in meer dan een figurantenrol. In Italië leek er helemaal niets meer van hem over. Thuis in Madrid was Atlético gegroeid. Waar de jongen de club acht jaar eerder ontgroeid leek, zag het er nu uit alsof het omgekeerde het geval was. Toch werd hij teruggehaald.
Zo kon het kind van Fuenlabrada weer in vertrouwde omgeving vertoeven. En dan niet bivakkerend in de marge van het Spaanse voetbal. Nee, onder Diego Simeone speelt Atléti al jaren mee aan de bovenste tafels van het Europese voetbal. Torres kon de lucht weer ademen, kon vormcrises weer overwinnen met een hamburger bij Don Oso in Madrid. En hij kon wellicht een prijs gaan winnen in zijn geliefde rood en wit. De titel in de Segunda Division is eerder een smetje op het blazoen, wie wil er immers op dat niveau spelen? Die telde niet.
Woensdagavond was het zover. Fernando Torres speelde met Atléti de finale van de Europa League. Dat Olympique Marseille in Lyon een verkapte thuiswedstrijd speelde? Maakt niks uit. De bereisde Torres hielp zijn ploeg aan een 3-0 overwinning door in de laatste minuut in te vallen. Winnaar van het EK, het WK, de Champions League en de Europa League, maar niets betekent zoveel als dit. De cirkel is rond. Het kind en de club zijn eindelijk met elkaar volgroeid en vergroeid.