Twee imposante bierbuiken met daarachter ieder een Engelsman staan in een zijstraatje van de boulevard van Blackpool, ze komen denk ik net hun hotel uit. Blik lauw geworden Carling in de hand. Op deze – naar lokale begrippen – snikhete lentedag zijn er twee stevige bouwvakkers aan het werk. Engelsman 1 hoort dat de twee werklui onderling geen Engels spreken. Het is Pools, als ik me niet vergis. Hij informeert Engelsman 2 van zijn bevindingen. Dat is toch ongelofelijk, dat tuig komt hun werk maar stelen, en ze zouden toch een Brexit doen om hen het land uit te trappen? De Polen laten het begaan. Ik moet een beetje lachen om de gedachten van één van deze twee veertigers in de bouw. Met zo’n pens komen ze amper nog bij de grond.
Welkom in Blackpool. Het toeristische deel van de populaire kustplaats is zelfs op een schitterende lentedag nog zo vulgair en smakeloos dat Robert Jensen er als een beschaafd heerschap zou uitzien. Op de boulevard vergokken mannen met glazige ogen vermogens in de speelhallen, verkopen tientallen ondernemers dezelfde vorm- en smakeloze shirtjes (‘werk harder, de uitkeringstrekkers hebben je nodig') en hebben nachtclubs lokslogans als good girls go to heaven, bad girls go to Blackpool. Doe ons die hel maar. Hier wil je niet dood gevonden worden, maar als het dan toch niet anders is, lijkt de dood ineens best aantrekkelijk. De enige legitieme reden om hier eens langs te komen is het voetbal.
Ik wilde al lang eens naar Blackpool. Iedereen die in het seizoen 2010-11 de Premier League volgde raakte verliefd op het oranje shirt, de krakkemikkige thuishaven en de gesjeesde coach Ian Holloway, die bij 4-3 voor rustig een extra spits inbracht. Blackpool is al langer een mythe, Blackpool is de FA Cup en Stanley Matthews. Op deze paasmaandag staat bovendien de derby tegen Fleetwood Town op het programma. Ik heb een kaartje voor het uitvak – Blackpool verkocht niet online en ik was als de dood om achter het net te vissen. In de fanshop van de Tangerines kan ik het toegangsbewijs keurig ophalen.
Reden dat ik nog niet eerder was geweest was onder andere het bewind van de familie Oyston. Die weigerde de club te verkopen, weigerde hem ook te steunen, waardoor Blackpool in verval raakte. Vaak zaten er amper 4.000 man op de tribunes. Behalve dat je de Oystons niet moet willen steunen, is er dan ook geen sfeer. Dat is nu wel anders: met 11.000 aanwezigen is het leuk vernieuwde maar niet bijzonder Bloomfield Road niet uitverkocht, maar wel gezellig druk. Wat je ziet bij de jongeren in Blackpool is net zo in Fleetwood: hopeloos, kansloos en vergeten, deze generatie.
Blackpool heeft een naam, Fleetwood, getraind door beroepsidioot Joey Barton, weet niemand te liggen. Een saai dorpje waar niets te doen is behalve zuipen. Nee, dit is geen gezonde derby. Op het veld is het een typische streektwist: slecht voetbal, wél leuk. Flink schoppen en de marchanderende arbiter besluit om er een van Fleetwood rood te geven, bij een 1-1 stand. In de 94e minuut maakt Blackpool nog 2-1, waarna er een flinke veldbestorming plaatsvindt. Enkele stoere jongens komen het Fleetwoodvak uitdagen, de stewards moeten ze met man en macht tegenhouden. ‘You’re just a bus stop in Blackpool’, klinkt het pesterig.
De punten zijn binnen, de vijand gaat terug naar hun dorp. Nou ja, de meesten toch. Bij een politiecharge na vermeende onlusten sterft een paard dat met zijn hoofd op een metalen paal terechtkomt. Ook dat is Blackpool. Als je van die helse kustlijn wegblijft, kun je in de supporterscafés rondom Bloomfield Road prima een pint drinken en is de wandeling naar het station op deze lentedag best aangenaam. Maar voor andere redenen dan het voetbal zul je mij hier nooit vinden.